Marcel Levi struikelde onlangs over zijn column in het Parool over angstculturen. Naar aanleiding van het gedoe rondom de oud-voorzitter van de Tweede Kamer, Kadisha Arib, poneerde hij dat het beroep op onveiligheid in organisaties regelmatig misbruikt wordt. Veiligheid dreigt een modieus en betekenisloos buzzword te worden beweerde hij, voor alle situaties waarin je niet helemaal je zin krijgt. Zijn vrijmoedigheid mocht niet lang duren. Hij werd al snel door zijn peergroup van universiteitsbestuurders tot de orde geroepen en hij moest naar goed bijbels gebruik door het stof. Kom daar eens om, zou ik zeggen, een leider met een belangrijke maatschappelijke positie die zich uitspreekt over relevante en soms schurende maatschappelijke vraagstukken.
Kort daarna werd Matthijs van Nieuwkerk gevierendeeld vanwege zijn dictatoriale gedrag bij de fameuze talkshow. Uit de onverbiddelijke reacties op de column van Marcel Levi bleek al dat we liever niet spreken over de weerbaarheidsproblemen van medewerkers in spannende organisaties. Evenmin laten we een debat toe over de kwestieuze rol die sociale media spelen bij incidenten en de daaropvolgende publieke kruisigingen. Zelfs als we aannemen dat Kadisha en Matthijs naarlingen zijn, quod erat demonstrandum, dan nog is het goed om te bezien wat er daarnaast aan de hand is met onze tijdgeest
De kater na de individualisering
Vroeger hoorden we gewoon ergens bij. Bij voorbeeld bij een dorpsgemeenschap, een stadswijk, een voetbalteam of een kerk. Dat erbij horen was een gevolg van waar je geboren was, waar je woonde, of welk geloof je ouders aanhingen. Toen het moderne bewustzijn collectief losbarstte in de 60’er jaren met als kroonjuweel de emancipatie van het individu leidde dat tot een ontzuiling. We wierpen onze ketenen af, assertiviteitscursussen liepen vol. De hiërarchie was verdwenen; de meester heette Jaap en de politieagent was niet eng meer want die was ook maar een gewone boerenlul. Zuilen vol dogmatiek zouden verkruimelen en een gelukkige verzameling van vrije, zelfstandige individuen zou overblijven.
Dit paradijs is toch enigszins uit het zicht verdwenen. We lopen de deur plat bij de therapeut, zoeken verdoving in games, seks en drugs en ander consumentisme en schateren op Instagram geroutineerd maar onecht onze “vrienden” tegemoet. Inmiddels is dan ook meer dan duidelijk dat velen maar matig geslaagd zijn in hun individualiseringsproject: het leidt niet vanzelf tot zelfstandigheid, het leidt niet vanzelf tot geluk en het leidt niet vanzelf tot welvaart. En wat doet deze maar matig geslaagde emancipatie van het individu met ons?
Groepsdruk in identity-groups
De reactie van dolende zielen op hun existentiële eenzaamheid is dat ze weer groepen gaan vormen. Maar dit keer geen verticale groepen zoals het begrip “zuilen” ook taalkundig uitdrukt. Het zijn vooral identity-groups, horizontale groepen. Niet geaard in een geografische locatie, niet afgedaald uit een spirituele betekenis, maar georganiseerd rondom opvattingen over de wereld en rondom uiterlijke verschijningsvormen. Identity-groups zijn minstens zo gelijkvormig qua uiterlijk en opvattingen als onze oude zuilen, en minstens zo dogmatisch. Als ze al diversiteit en inclusie bepleiten, ze zijn het volstrekt niet, integendeel. Identity-groups zijn in niets anders geaard dan een identiteitsopvatting en ze zijn daarom intrinsiek ambivalent en onzeker, dat zie je aan de mate waarin ze zich vastgrijpen aan de eigen kleine waarheid en ze zich verbeten verzetten tegen andere kleine waarheden. Niks individuele vrijheid, de zuilen zijn gewoon gekanteld. Maar, ze zijn een thuis, een vluchtheuvel voor velen in een wereld vol vervreemding.
De redactie van DWDD was ook zo’n identity-group, het AJAX van de media als het ware. Eentje met een hip, pretentieus en progressief karakter, waar ieder Amsterdams mediatypje dolgraag bij wilde horen. Maar in z’n groepsdynamiek functioneerde DWDD precies zoals bijvoorbeeld de rechtse studentencorpora. Alles om erbij te horen. Alleen ben ik eenzaam, en daarom accepteer ik grensoverschrijdend gedrag.
Locus of control en slachtoffercultuur
“Locus of control” is een psychologisch concept beschreven door Julian Rotter in de vijftiger jaren. Diegenen met een interne locus of control ervaren dat ze hun leven kunnen beïnvloeden. Zij met een externe locus of control hebben het gevoel dat het leven hun overkomt en dat ze machteloos zijn. Onderzoek laat zien dat een interne locus of control tot minder stress en betere gezondheid leidt en dat het een beslissende factor is bij de vraag of iemand weerbaar is. Een externe locus of control blijkt onder andere gecorreleerd aan angststoornissen. Het is natuurlijk geen toeval dat dit concept in de 50er jaren werd ontwikkeld. Het basisidee van de emancipatie van het individu was immers dat was dat de locus of control van de hiërarchie naar het individu zou gaan. Eindelijk vrij. En daar zit nu net de kneep.
We hebben onze zin gekregen, we zijn vrij, we hebben onze eigen mening, we zitten zelf aan het stuur. Die vrijheid bevalt velen maar matig, hebben we ook in coronatijden gezien. We zijn met een interne locus of control opgezadeld omdat dat was wat we wilden. Het maakbare leven is heerlijk als je succes hebt of geluk maar een hel als het tegenvalt, als je succesloos bent. Het vervelende is, nu is het je eigen verantwoordelijkheid, je eigen schuld. En dat is ondragelijk en dat gevoel wordt dus geëxternaliseerd, de locus of control leggen we buiten ons.
Als gevolg daarvan zien we nu een nieuwe morele cultuur van slachtofferschap ontstaan, het gevoel deel te zijn van misdeelde microheid. En slachtoffers kunnen op een hartelijke maatschappelijke ontvangst rekenen. Een angstcultuur heeft echter nogal wat nadelen. Voor jezelf omdat mensen met een externe locus of control er mentaal en fysiek slechter voor staan. Maatschappelijk omdat samenleven steeds ingewikkelder wordt: slachtofferschap wordt volledig gesubjectiveerd, de enkele stelling volstaat. En ook dat creëert maatschappelijke angst. Vraag het maar eens aan managers, leraren, verpleegkundigen en politieagenten.
Leiderschapsvrees en politisering van organisaties
Als je angstcultuur googelt zul je zien dat die relatief veel bij overheidsorganisaties, bij gemeenten, waterschappen en provincies plaatsvindt, en nu dus ook bij de griffie van de Tweede kamer. Op het eerste gezicht is dat merkwaardig: aardige mensen, een mooie publieke opgave, weinig output-eisen, transparant, want midden in de maatschappij, hoe veilig wil je het hebben? Maar de praktijk is genuanceerder. Polderland Nederland heeft geen traditie in leiderschap, ook niet in modern coachend en helder richtinggevend leiderschap. We houden het graag gezellig en participatief en sturen op de inhoud. Consequenties aan gedrag verbinden vinden we moeilijk. Dat kan leiden tot een gebrek aan richting en tot grenzeloosheid en zoals we uit de ontwikkelingspsychologie weten maakt grenzeloosheid kleine kinderen bang. En als die grenzeloosheid maar lang genoeg duurt geldt dat ook voor volwassenen.
Daarnaast valt op dat de politiek zich steeds meer bemoeit met de ambtelijke organisaties. Staatsrechtelijk heeft ze daar formeel geen directe zeggenschap over. Deze invloed is steeds meer voelbaar en zichtbaar; ook dat leidt tot angst, want er ontstaat verwarring: wie is mijn baas? Van wie krijg ik instructies? Bovendien is het nog steeds zeer steekhoudende argument van Max Weber dat de ambtelijke organisatie de tijd nodig heeft om de politieke waan van de dag te verteren en te vertalen. De politieke dynamiek, de machtsstrijd van politiek en coalitie in organisaties brengen is destructief en heeft noch voor politiek, noch voor ambtenarij duurzaam positieve effecten. Hoe vaak werken we écht aan een stevig machtsevenwicht tussen politiek en ambtenarij, écht aan stevig modern leiderschap van onze publieke leiders en weerbaarheid van onze medewerkers?
Bang voor een angstcultuur
En zo worden we met zijn allen steeds banger. In het psychische stoornissenhandboek, DSM, is het aantal pagina’s dat aan angststoornissen wordt besteed gegroeid van 15 pagina’s in 1980 naar 99 pagina’s in 2013.
Na het zoveelste incident van machtsmisbruik in een organisatie stamelen onze leiders het zoveelste welgemeende maar toch wat gratuite excuus, binden een enkeling op de digitale brandstapel en gaan over tot de orde van hun drukke Twitterdag. Maar zolang we de fenomenen in onze maatschappij niet waarnemen voor wat ze zijn, maar ze alleen door de bril van de politieke wenselijkheid bekijken lossen we niets op. En zelfs als onze beschuldigingen aan het adres van Matthijs en Kadisha houtsnijden, dan blijft zeer de vraag of het openbare digitale schavot een goede plaats is om een misstand nog een beetje menselijk en constructief op te lossen.
Als ik een oorontsteking heb en de dokter besluit daarom mijn enkel in het gips te zetten vinden we dat een absurde ingreep. Sociaal-maatschappelijk doen we het echter voortdurend: geen goede diagnose stellen, maar een sociaal-wenselijke of politiek-correcte, en steeds weer verbaasd zijn dat het symptoom niet verdwijnt. De bange alledaagse maatschappelijke werkelijkheid ontvouwt zich echter autonoom, dag na dag, zich niets aantrekkend van onze waandiagnoses. En daarom worden we steeds angstiger en banger.
Er IS geen angstcultuur bij DWDD, bij de corpora, of bij de griffie van de Tweede kamer, of waar dan ook, wij ZIJN de angstcultuur. En de consequentie is dat jij morgen het volgende slachtoffer of de volgende dader kunt zijn.