Helpen is een kunst
We zijn in alle opzichten afhankelijk van de hulp van anderen. Alleen zo kunnen we ons ontwikkelen. Tegelijkertijd zijn we er ook op aangewezen om anderen te helpen. Wie niet meer nodig is, anderen niet meer kan helpen vereenzaamt en verpietert. Het helpen dient daarom niet alleen de ander maar ook onszelf.
Maar helpen is een kunst. En zoals bij elke kunst hoort daar een vaardigheid bij die je kunt leren en oefenen. Bert Hellinger en zijn Ordnungen des Helfens[1] en Wilfried Nelles hebben daar alles over gezegd wat je moet weten. Een overzicht.
Het oerbeeld van het helpen
Het oerbeeld van het helpen is de relatie tussen ouders en kinderen, en vooral die tussen moeder en kind. Het archetype daarvan is Maria en het kind Jezus. Dit beeld is ontelbaar vaak in de kunst vormgegeven en is onderdeel van ons collectieve bewustzijn.
De ouders geven, en de kinderen nemen. Ouders zijn groot en sterk en hebben bezit, kinderen zijn klein, behoeftig en bezitloos. Omdat ouders en kinderen door een grote liefde verbonden zijn kan geven en nemen tussen hen bijna grenzeloos zijn. Kinderen mogen van hun ouders bijna alles verwachten en ouders zijn bereid hun kinderen vrijwel alles te geven. In de ouder-kindrelatie zijn de verwachtingen van kinderen en de bereidheid van ouders die te vervullen noodzakelijk en daarom ook goed.
Dit is goed zolang de kinderen nog klein zijn. Naarmate ze ouder worden stellen ouders hun kinderen ook grenzen waaraan ze zich kunnen schuren en rijpen. Betekent dit dat ouders dan minder liefdevol naar hun kinderen zijn? Zouden ze betere ouders zijn als ze hun kinderen geen grenzen zouden stellen? Of zijn ze juist daardoor goede ouders dat ze van hun kinderen iets eisen dat ze op het volwassen leven voorbereid? Veel kinderen zijn dan boos op hun ouders omdat ze liever die oorspronkelijke afhankelijkheid willen behouden. Maar juist doordat de ouders een stapje terugdoen en ze teleurstellen helpen ze hun kinderen om van die afhankelijkheid af komen. Ze helpen ze om stap voor stap zelf verantwoordelijkheid te nemen. Alleen zo kunnen kinderen hun plaats in de wereld van de volwassenen innemen en worden ze van nemers ook gevers.
Helpen als verevening
Helpen is in de regel wederzijds, bijvoorbeeld tussen echtgenoten. Deze relatie wordt geordend door onze behoefte aan verevening. Wie van de ander gekregen heeft wat hij verlangt, of nodig heeft, wil ook iets teruggeven en zo het ontvangene verevenen.
Soms is die verevening door iets terug te geven niet goed mogelijk, bijvoorbeeld tegenover onze ouders. Wat ze ons geschonken hebben is te groot om het door ons teruggeven te kunnen verevenen. Wij kunnen wat we gekregen hebben slechts tegenover hen erkennen en er dankbaar voor zijn. De verevening door het geven en de daarmee verbonden decharge vindt hier plaats door het doorgeven aan een ander, bijvoorbeeld aan onze eigen kinderen.
We zien dat geven en nemen plaatsvindt op twee manieren. De ene keer tussen gelijken, daar blijft geven op hetzelfde niveau en vereist daarom wederkerigheid. De andere keer tussen bijvoorbeeld ouders en kinderen, maar ook tussen leraar en leerling, daar heeft het een ander verloop. Geven en nemen is hier te vergelijken met een stroom die verder draagt wat hij in zich opneemt. Dit geven en nemen is groter, omdat het gebeurt met het oog op wat volgt, op de toekomst. Bij dit helpen groeit het gegevene voortdurend. De helper wordt in iets groters, rijkers en duurzamers opgenomen en ingebonden.
Dit helpen veronderstelt wel dat we eerst iets ontvangen en aangenomen hebben. Alleen dan hebben we niet alleen de behoefte maar ook de mogelijkheid om anderen te helpen, vooral als dat helpen veel van ons vraagt. Tegelijkertijd nemen we aan dat diegene die wij willen helpen dat wat ze krijgen ook nodig hebben, en het ook willen. Als dat niet het geval is loopt het geven op niets uit en het scheidt daardoor meer dan het verbindt. Daarmee komen we bij de eerste ordening van het helpen.
De 1e ordening – Alleen wat je hebt, alleen wat nodig is
Uit het voorgaande vloeit voort dat je alleen geeft wat je hebt en alleen dat verwacht en neemt wat je nodig hebt.
De eerste wanorde van het helpen begint ermee dat de helper geven wil wat hij niet heeft en de ander nemen wil wat hij niet nodig heeft[2]. Maar het geldt ook wanneer de helper de ander iets niet geven mag, omdat hij de ander daarmee iets afneemt wat alleen deze dragen kan of moet. Het geven en nemen is dus aan beperkingen onderworpen en het behoort tot de kunst van het helpen deze grenzen te zien en in acht te nemen. Dit helpen is deemoedig en bescheiden. Het ziet soms af van helpen in het aangezicht van verwachting en lijden. En daardoor heeft zowel de helper als de hulpzoekende vaak het nodige te verduren. Deze bescheidenheid en distantie zijn vaak in strijd met conventionele opvattingen over wat helpen is en confronteert de helper vaak met verwijten en kritiek.
De 2e ordening – de geven/nemen-omkering
Helpen dient enerzijds het overleven en anderzijds de ontwikkeling en de groei. Overleven, ontwikkeling en groei hangen echter van bijzondere omstandigheden af, zowel uiterlijke als innerlijke. Veel van die uiterlijke aspecten zijn gegeven en niet veranderbaar, hoe graag we dat ook zouden willen. Te denken valt aan een handicap, een erfelijke ziekte of de gevolgen van gebeurtenissen door eigen of andermans schuld. Als het helpen deze omstandigheden buiten beschouwing laat of ze ontkent dan is helpen tot falen gedoemd.
Dit geldt nog meer voor innerlijke omstandigheden, zoals systemische verstrikkingen, neurotische overtuigingen en de gevolgen van kleinere of grotere trauma’s.
Veel helpers lijden zelf aan het lot van de ander, en mede daarom willen ze dat lot veranderen. Maar vaak niet omdat de ander dat nodig heeft of wil, maar omdat ze zelf het lot van de ander moeilijk kunnen verdragen. Als dan de ander zich toch door de helper laat helpen, is dat niet zozeer omdat hij dat nodig heeft, maar omdat hij de helper wil helpen. Daardoor ontstaat er een omkering: dan wordt het helpen tot nemen en het hulp aannemen wordt hulp geven.
De tweede ordening van het helpen is dus dat het zich aan de omstandigheden aanpast en de hulp ertoe beperkt aan wat de omstandigheden toelaten. Dat helpen is terughoudend en heeft kracht.
De wanorde van het helpen is wanneer de helpende deze omstandigheden miskent of toedekt in plaats van het monster in de bek te kijken, samen met de hulpzoekende. Het per se willen helpen, tegen de omstandigheden in, verzwakt zowel de helper als degene die de hulp verwacht, aangeboden, of zelfs opgedrongen krijgt.
De 3e ordening – de ouder/kindoverdracht
Veel helpers, bijvoorbeeld therapeuten en maatschappelijk werkers, maar je ziet het ook bij managers, denken dat de hulpzoekende moeten helpen zoals ouders hun kinderen. En omgekeerd verwachten vele hulpzoekenden, maar dus ook medewerkers, dat die therapeut of die manager zich over hen zal ontfermen als ouders over hun kinderen om van hen achteraf nog te krijgen wat ze van hun ouders ooit verwachtten of eisten.
Als helpers aan deze verwachtingen tegemoet komen zien ze een lange weg tegemoet. Waar leidt die toe? Helpers komen dan in dezelfde positie als de ouders in wiens positie ze zich met al hun positieve intenties gebracht hebben. Stap voor stap zullen ze de hulpzoekende echter grenzen moeten stellen en dus teleurstellen, net zoals ouders dat tegenover hun behoeftige kinderen moeten doen. En de hulpzoekende ontwikkelt dan ten opzichte van de therapeut dezelfde gevoelens als ten opzichte van de ouders. Op deze manier worden helpers die zichzelf op de positie van de ouders hebben gesteld, en die misschien ook nog wel de betere ouder willen zijn, voor de cliënt gelijk aan de ouder.
Veel helpers blijven in de overdracht[3] en tegenoverdracht van het kind ten opzichte van de ouder gevangen en ze belemmeren daardoor het afscheid, de losmaking van de cliënt van zowel de ouders als van de therapeut of de manager. Daarnaast belemmert een verhouding zoals de kind-ouderoverdracht ook de persoonlijke ontwikkeling en volwassenwording van de helper zelf.
Een voorbeeld: als een jonge man een oudere vrouw trouwt denken we dat hij een vervanging voor zijn moeder zoekt. En wat zoekt zij? Een vervanger voor haar vader. Andersom geldt natuurlijk precies hetzelfde bij de jongere vrouw en de oudere man. Dus hoe vreemd dat misschien ook moge klinken, wie lang in een uber-positie blijft zitten, die zelfs opzoekt en per se wil behouden, weigert zijn plaats als gelijke onder volwassenen in te nemen.
Er is een enkele uitzondering op dit beeld dat te maken heeft met het alsnog volbrengen van de onderbroken toenadering tussen ouder en kind maar daar ga ik kortheidshalve nu niet op in[4].
De derde ordening van het helpen is dus dat de helper – en in onze context dus zowel de therapeut als soms de manager – de cliënt of de medewerker als een volwassene tegemoet treedt. Zodoende wijst de helper de pogingen van de cliënt om hem in een ouderrol te krijgen af. Dit verschijnsel wordt zeker in tijden van gevoeligheid voor micro-agressies en subjectivering van grensoverschrijdend gedrag door velen als hard ervaren en bekritiseerd. Het wordt vaak zelfs als arrogant gezien. Echter bij nadere beschouwing is natuurlijk de therapeut of de manager die wel meegaat in een kind-ouderoverdracht veel aanmatigender en pretentieuzer.
De derde wanorde is als we toestaan dat een volwassene aan een helper of manager eisen kan stellen zoals een kind aan zijn ouders. Als de helper de cliënt vervolgens behandelt als een kind neemt hij de cliënt iets af waarvoor alleen de cliënt verantwoordelijk is en waarvoor alleen hij de gevolgen kan en moet dragen.
Het is vooral deze derde ordening van het helpen waar het opstellingenwerk zich het meeste onderscheidt van het conventionele psychotherapeutische werk.
De 4e ordening – de systeembenadering (en wat is “systeem”?)
De vierde ordening van het helpen die Hellinger beschrijft gaat over het vertrekpunt van de klassieke psychotherapie die de cliënt vaak ziet als een geïsoleerd individu. Ook dat kan makkelijk tot een ouder-kindoverdracht leiden. Daarom is het van belang om te zien dat de cliënt deel is van een familiesysteem. Pas als de therapeut de cliënt kan zien als onderdeel van dat geheel van ouders, voorouders, partners en kinderen, ziet hij hem werkelijk. Dan kan pas duidelijk worden wie in het systeem zijn aandacht en hulp nodig heeft en tot wie de cliënt zich moet richten om de beslissende stap te zetten.
Een systeembenadering van hulpvragen is tegenwoordig tamelijk gebruikelijk. Maar de betekenis hiervan voor het contact met de cliënt wordt nog vaak over hoofd gezien: het invoelen van de helper is uitdrukkelijk minder persoonlijk, maar vooral systemisch. De helper gaat met de cliënt geen persoonlijk contact aan. Dat precies is de vierde ordening van het helpen
De wanorde van het helpen zou hier zijn wanneer volstrekt andere personen dan de cliënt, die eigenlijk de sleutel tot de oplossing zijn, niet gezien of erkend worden. Daartoe behoren vooral diegenen die uit de familie zijn uitgesloten, omdat men zich bijvoorbeeld voor hen schaamde.
Ook hier is het gevaar groot dat dit systemische invoelen, dat systemische waarnemen van cliënten als hard wordt ervaren, vooral door diegenen die kinderlijke eisen stellen aan hun helpers. Wie echter op een volwassen wijze naar een oplossing zoekt, ervaart die systemische benadering vaak juist als een bevrijding en als een bron van kracht en inzicht.
Het systemisch perspectief van Nelles
Aan dit systemisch perspectief voegt Wilfried Nelles[5] een heel belangrijk element toe.
Hij vertrekt vanuit hetzelfde punt: dat de kern van de systemische therapie is dat men het individu niet los kan zien van het grotere verband, bijvoorbeeld de familie, waar het bij hoort. Het denken en handelen van het individu en het systeem beïnvloeden elkaar voortdurend wederzijds. Daarom is het doel van de systemische therapie niet de bevrijding van het individu uit het systeem, maar een verbetering van de relaties binnen dit systeem. Ten opzichte van de op het individu gerichte methodes is het een vooruitgang die het feit en de noodzaak van het deel uitmaken van een groter verband erkent.
Jammer genoeg is deze erkenning in de systemische therapie niet meer dan oppervlakkig. Het “systeem” is namelijk een menselijke uitvinding: of een mentale abstractie of een menselijke constructie. Als je het leven theoretisch als systeem construeert, en het vervolgens ook zo behandelt, ontgaat je precies wat het leven ten diepste is: dat wat aan ons voorafgaat en ons ten principale overstijgt. Er bestaan levende organismen en er zijn systemen, maar er zijn geen “levende” systemen. Op het moment waarop ik bijvoorbeeld mijn lichaam als een systeem beschouw waarin structuren en functies met elkaar in wisselwerking opereren, dan onttrek ik het leven eraan. Het is dan een motor of computer. Hetzelfde geldt voor een familie. Sommige aanhangers van de systemische therapie zien familie als constructie en niet als een levend organisme dat aan ons vooraf gaat. De systemische methode laat iedereen in gedachten zijn eigen gezin construeren. Het handelen wordt vervolgens aangepast aan dit construct. De therapie probeert de verschillende constructies zoveel mogelijk op één lijn te brengen zodat het systeem werkt en het individu ermee uit de voeten kan.
Maar als het grotere, het systeem een constructie is, dan is het niet werkelijk groter dan wij, zijn constructeurs. Zijn grootte is dan alleen iets kwantitatiefs, niet iets essentieels. In het systemisch-constructivistische denken is het ik immers nog altijd het grootste, omdat het alles als zijn eigen constructie beschouwt. Natuurlijk hebben constructies zoals een motor of computer specifieke kenmerken waar we ons aan moeten onderwerpen, maar die zijn veranderbaar, we kunnen ze anders construeren. En precies zo wordt de familie en het leven in zijn totaal beschouwd. Als iets dat weliswaar eigen wetmatigheden heeft, maar die men wel anders kan construeren. Zo gezien is het systemische denken een extreme vorm van het ik-bewustzijn. Ook al lijkt het het ik in een groter verband te plaatsen, het ziet alles als een subjectieve constructie en dat houdt ultimo in dat al het grotere bij voorbaat onderdeel is van het ik.
Soms wordt verondersteld dat systemisch denken een vorm van holistisch denken is, alleen wetenschappelijk verwoord. Dat is echter een grote misvatting. Het systemische denken is de vernietiging van de heelheid en van het levendige zelf. De heelheid is de wijze waarop het zijn is. Wij leven erin en maken er deel van uit, maar kunnen haar zelf niet produceren. Ze is de á-priori heelheid die er vóór ons bestaan al was, waarin we leven en waaruit we voortkomen.
Wat heeft dit nu te maken met helpen en therapie? Alles, want het geeft de therapie haar richting en daarop baseert de cliënt weer zijn levensoriëntatie. Het maakt een groot verschil uit of we ervan uitgaan dat we ons leven zelf construeren, of dat we ons als deel van een heelheid zien. Bij de eerste overtuiging moet je de controle zien te krijgen of te behouden. Bij de tweede overtuiging gaat het om overgave aan de beweging en de eigen wetmatigheden van het leven. Bij de eerste stel je jezelf de vraag: wat kan en moet ik doen? Bij de tweede vraag je je, wat kan en moet ik laten? Dit laten in de zin van niet doen wil niet zeggen dat je niet meer handelt. Het handelen is hier het natuurlijke, spontane en ook moeiteloze gevolg van het innerlijk contact met de beweging van de heelheid en het leven.
De 5e ordening – het kwade integreren
Het wezen van het systeemopstellen is dat het samenbrengt wat voorheen gescheiden was. In deze zin staat het in dienst van de verzoening. Volgens Hellinger, vooral met de ouders, volgens Nelles is het de verzoening met het leven zelf.
Veel helpers staat hierbij het verschil tussen “de goeden” en “de slechten” in de weg. Ze worden gehinderd door het eigen geweten of staan onder invloed van wat de politiek-correcte maatschappelijke opinie is. Wanneer bijvoorbeeld een cliënt over zijn ouders klaagt of over zijn soms betreurenswaardige lot en de helper dat perspectief overneemt, dan versterkt de helper meer het conflict en de scheiding dan dat hij in dienst staat van de verzoening. Helpen in dienst van de verzoening kan de helper alleen als hij diegene over wie de cliënt klaagt direct een plaats in zijn ziel geeft. Op deze wijze vindt de verzoening al in de helper plaats, nog voor die bij de cliënt heeft plaatsgevonden. De vijfde ordening van het helpen is dus de liefde voor alle mensen, hoe hij of zij ook is en hoe anders dan ikzelf. Op die wijze sluit de helper hem in zijn hart. Wat zich in zijn hart heeft verzoend, kan ook in het systeem van de cliënt verzoend worden.
De wanorde van het helpen is hier dus het hebben van een oordeel over de ander, hetgeen meestal een veroordeling is en de daarmee gepaard gaande morele verontwaardiging.
Tot slot
Deze ordeningen van het helpen moeten we niet zien als een strikt en methodisch kader, als een protocol. Wie dat doet denkt te veel.
Om conform deze ordeningen te kunnen helpen is een bijzondere waarneming nodig, de fenomenologische waarneming. Dit verschijnsel verdient een eigen artikel, maar heel compact zegt Nelles daarover het volgende[6]: We kunnen alleen dat zien en herkennen wat verschijnt. Al het andere is louter gedachte, louter theorie en onwerkelijk. Dat wat verschijnt is oneindig – oneindig groot, oneindig veelzijdig en oneindig diep. Hoe meer en hoe dieper we ons inlaten met dat wat verschijnt, hoe meer en dieper we de wereld ervaren – en dus tegelijkertijd onszelf
[1] Ordnungen des Helfens, Bert Hellinger, Carl-Auer Verlag, 2006.
[2] Voorbeeld: in het consumentisme in de gezondheidszorg zien we hiervan een mooi voorbeeld: hoeveel patiënten nemen wat ze niet nodig hebben en putten daarmee onze collectieve voorzieningen uit? Hoeveel verpleegkundigen geven wat ze niet hebben en putten zichzelf moreel en fysiek uit?
[3] Overdracht is de verplaatsing van gevoelens over een specifieke persoon naar iemand anders (in therapie verwijst dit naar de projectie van de gevoelens van een cliënt over iemand anders naar de therapeut). Tegenoverdracht is het verleggen van de gevoelens van een therapeut naar de cliënt.
[4] Ordnungen des Helfens, Bert Hellinger, Carl-Auer Verlag, 2006, pag 15-16
[5] Wilfried Nelles, Das Leben hat keinen Rückwertsgang, Innenwelt Verlag, 2009, pag 180-191
[6] Wilfried Nelles, De wereld waarin wij leven, Noorderlicht, 2024, Voorwoord